Een verdwaalde bruine boszanger

bruine boszanger foto: Rutger Plaisier

Een slordige vijfduizend kilometer naar het oosten, aan de rand van een klein meertje bij de Russische stad Irkoetsk (net ten noorden van Mongolië), was afgelopen zomer een paartje bruine boszangers druk met het voeren van hun jongen. De ouders waren klein, vrijwel helemaal bruin gekleurd, maar met een opvallend wenkbrauwstreep boven het oog. Ze leefden daar in een moerassige zone in de schijnbaar eindeloze taiga. Het nestje zat net onder een wilg, vlakbij het water, en in het nest zat wel een jong of vijf. De jonkies groeiden goed en al snel wipten de eerste kleine ‘brubo’s’ (vogelaarsjargon voor bruine boszanger) het nestje uit.
Het was al tegen het eind van de zomer, dus de ouders prentten de jongen in om zich snel en goed op te vetten, want ze zouden hier in Siberië niet kunnen blijven. In de winter daalt het kwik hier met gemak tot -30°C, en dan zijn spinnetjes, larfjes en muggen niet meer te vinden. De ouders gingen vast, die hadden al genoeg vet op de botten en wilden op tijd vertrokken zijn. De jonkies hingen nog wat rond in de omgeving en sparden wat over waar ze eigenlijk heen moesten. Noord-India, Thailand, Myanmar, dat waren wel termen waar ze hun ouders over hoorden. ’s Winters was het daar goed warm en in de vochtige bossen daar was het goed toeven. Ze voelden wel aan hoe ze daar moesten komen, gewoon gaan en de magnetische velden van de aarde volgen. Dat kwam wel goed.
Eén voor één vertrokken de jongen, altijd ’s avonds als de wind uit het noorden kwam. Tot er nog eentje over was, z’n broertjes en zusjes waren nergens meer te verkennen, dus zo eind september moest de reis maar worden aangevangen. Stap voor stap, elke nacht een paar honderd kilometer, dan eventjes flink wat eten en weer doorvliegen. Het Hymalayagebergte, waar hij zijn ouders over gehoord had, kwam maar niet. En ook duurde het voor zijn gevoel veel te lang voordat hij eindelijk zee in zicht kreeg. Dan moet je stoppen met trekken, zo wist hij.
Op 19 november vond hij het wel welletjes en bleef waar hij was uitgekomen. Hier moest het toch wel goed zijn? Het was in ieder geval nat en langs het water stonden overal wilgen, net zoals waar hij uit het ei kroop. Bovendien waren er voldoende insecten te vinden en was er een groepje tjiftjaffen waar hij mee kon optrekken. Dat was prettig, ze spraken niet dezelfde taal (ze smakten niet, zoals hij) maar zochten wel dezelfde beestjes. En het weer viel ook wel mee en ondanks dat het pas wat kouder was, waren insecten nog goed te vinden. Nu maar hopen dat het warm zou blijven, maar het was geen 25°C waar hij zijn ouders over gehoord had. Hoe hij terug ging komen wist hij nog niet, als de dagen weer lang genoeg zouden worden zou hij dat wel weer gaan proberen. Misschien zou hij Irkoetsk wel weer vinden, en als hij dan weer soortgenoten zou treffen, dan zou hij ze vertellen dat ze niet altijd naar Thailand hoeven in de winter. Hier in het recreatiegebied Sandelingen-Ambacht, lukte het namelijk ook prima om de winter door te komen.
Heeft u vragen, zelf wat onbekends gezien of andere opmerkingen? Mail me gerust: cornelisfokker@gmail.com